29920 |
metselaar |
metser:
mɛtsǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metskoord:
mɛtskōt (Q071p Diepenbeek)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
gele zavel:
gjēǝlǝ zǭvǝl (Q071p Diepenbeek),
kiezel:
kizǝl (Q071p Diepenbeek),
metszavel:
mɛts˲zowavǝl (Q071p Diepenbeek),
papzavel:
pap˲zowavǝl (Q071p Diepenbeek),
zavel:
zǭvǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmǭkǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
21585 |
mevrouw |
madam (<fr.):
peeir geft medame ins ee choen hèndeke (Q071p Diepenbeek),
Pi geͅf madam`ns šun heͅnse (Q071p Diepenbeek),
pit gèf madam ĕns ē šūn hēͅntje (Q071p Diepenbeek)
|
Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
ps. omgespeld volgens IPA.
meͅdoͅx (Q071p Diepenbeek),
noen:
noen (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
nŏĕn (Q071p Diepenbeek),
nun (Q071p Diepenbeek),
s achternoens:
sāxtərsnons (Q071p Diepenbeek),
s achtersnoens:
⁄s aachtersnoens (Q071p Diepenbeek),
s noens:
snoenes (Q071p Diepenbeek)
|
in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)] || s middags
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
noenslapen:
noenslopen (Q071p Diepenbeek),
nunslōpĕn (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
noen (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
de keunəng (Q071p Diepenbeek),
middelste:
de middelste (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|