18264 |
mouw |
mouw:
mou (Q071p Diepenbeek),
mou, mouke (Q071p Diepenbeek),
mouw (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
mǫw (Q071p Diepenbeek),
twee mouen (Q071p Diepenbeek),
twi mouĕn (Q071p Diepenbeek)
|
de mouw [N 59 (1973)] || een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || Hoe noemt U in het algemeen een mouw? [N 62 (1973)] || mouw (kleding) || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)] || Mouw van bijv. een colbert of japon. [N 59, 126; N 62, 34a; MW]
II-7, III-1-3
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
kanten mouw:
kantə mōu (Q071p Diepenbeek)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28585 |
mouwen ter bescherming |
mouwen:
mǫw.ǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Soort mouwtjes al of niet met handschoen, die sommige imkers als extra bescherming dragen. [N 63, 75b]
II-6
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
handband:
hantbānt (Q071p Diepenbeek),
manchet:
manchet (Q071p Diepenbeek)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
28903 |
mouwplank |
mouwplank:
mǫwplaŋk (Q071p Diepenbeek)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
18325 |
mouwschort |
toe voordoek:
touwe vjeureug (Q071p Diepenbeek)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29066 |
mouwsplitje |
mouwsplit:
mǫwsplet (Q071p Diepenbeek)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
29069 |
mouwvoering aannaaien |
mouw aanzetten:
mǫw ǭnzɛtǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127]
II-7
|
24356 |
mug |
mug:
mög (Q071p Diepenbeek)
|
mug [Willems (1885)]
III-4-2
|
33767 |
muil |
muil:
mǫu̯l (Q071p Diepenbeek)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|