id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34069 | muntige koe | muntige: mȳntǝgǝ (Diepenbeek) | Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11 |
18418 | muts: algemeen | muts: moͅts (Diepenbeek), móts (Diepenbeek), Zonder klep. moits (Diepenbeek), potsje: potske (Diepenbeek) | muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3 |
33627 | mutsaard, houtmijt | houtmijt: hōtmēͅt (Diepenbeek), ps. omgespeld volgens Frings. Opm. v.d. invuller: (v). Meervoud: [-\\] = hootmijte; verkleinwoord: [-ß\\] = hootmijtsje. hotmēͅt* (Diepenbeek), schalm: schalm bos hout in loten verkocht sjalm (Diepenbeek) | houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7 |
30091 | muur | muur: mūr (Diepenbeek) | Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9 |
23492 | muurkapelletje | muurkapelletje: moerkĕpêllĕkĕ (Diepenbeek) | Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24762 | muurpeper | rijstpap: rééəspap (Diepenbeek) | Muurpeper (sedum acre 5 tot 15 cm groot. De stengels zijn kruipend, de bloeiende rechtop, kort; de bladeren zijn kortbolrond, zonder stekelpuntje, dicht opeen, lichtgroen van kleur; de bloemen zijn vrij groot en geel; smaakt dikwijls scherp. Bloeitijd i [N 92 (1982)] III-4-3 |
30205 | muurplaat | muurplaai: murplǭ (Diepenbeek) | Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.] II-9 |
30178 | muurstijlen | opstaanders: ǫpstøndǝrs (Diepenbeek) | De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.] II-9 |
22751 | muziek | muziek: meziek (Diepenbeek) | Muziek. III-3-2 |
22670 | muziekinstrument | instrument: instrument (Diepenbeek), Antwoord onderlijnd bij de suggesties. instrument (Diepenbeek) | een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)] || Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] III-3-2 |