26442 |
natuursteen |
franse steen:
franse steen (Q071p Diepenbeek)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
eing (Q071p Diepenbeek),
nauw:
na (Q071p Diepenbeek),
smal:
smaol (Q071p Diepenbeek)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw, eng
III-4-4
|
28582 |
nauwelijks stekende bijen |
kalm volk:
kalm vǫlǝk (Q071p Diepenbeek)
|
Volk dat nauwelijks steekt. Het ene ras is zachtaardiger dan het andere. Dit kan een gevolg zijn van veredeling op zwermtraagheid en krachtig broeden. Deze twee factoren verminderen de lust tot steken. [N 63, 73e; Ge 37, 126; monogr.]
II-6
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
krék (Q071p Diepenbeek)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
20282 |
navelbandje |
nagelbandje:
nōgəlbēͅjntšə (Q071p Diepenbeek)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
33015 |
nazaaien, bijzaaien |
bijzaaien:
bē̜.zɛ̄ǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Als het gewas slecht opkomt -dit gebeurt met zaad van slechte kwaliteit of bij grote vochtigheid-, moet er worden nagezaaid. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
20361 |
neef |
neef:
neejef (Q071p Diepenbeek),
nêêf (Q071p Diepenbeek),
nîêf (Q071p Diepenbeek)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
28540 |
neerstrijken op de vliegplank |
vallen:
valǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het neerstrijken van de bij op de vliegplank van korf of kast, wanneer ze na een honingvlucht thuiskomt. [N 63, 45]
II-6
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nījət (Q071p Diepenbeek)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (Q071p Diepenbeek),
néger (Q071p Diepenbeek)
|
neger [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|