e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ophanger ketteltje: keͅttelken (Diepenbeek), lintje: Kettelken"= het kettingkje.  lintšən ? (Diepenbeek), lits: lits (Diepenbeek), lus: lus (Diepenbeek), løs (Diepenbeek), snoer: snur (Diepenbeek), snoertje: snøͅrken (Diepenbeek) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] || Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] || lusje (b.v. in de kraag van een jas) II-7, III-1-3
opklaren opklaren: opkleejeren  o͂ͅpklēər⁄n (Diepenbeek), opkliere  oͅpkliərə (Diepenbeek) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
oplaagvelg oplaag: ǫplōx (Diepenbeek) De bovenste van de uit twee lagen bestaande velgen van molenraderen. Op de oplaagvelg zijn de schoepen bevestigd. [Vds 69] II-3
opmaken opdoen: gɛilt updu:n (Diepenbeek), opdūn (Diepenbeek) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmǫkǝ (Diepenbeek) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opnaaisel koppel: kǫpǝl (Diepenbeek) Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20] II-7
opnieuw beginnen herbeginnen: herbegeͅnnen (Diepenbeek), opnieuw beginnen: opnoͅw begeͅnnen (Diepenbeek) opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)] III-1-4
opnieuw wannen triēren: triērǝ (Diepenbeek) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper mijt: mē̜ǝ.t (Diepenbeek) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vel (Diepenbeek) Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)] III-1-1