18218 |
ophanger |
ketteltje:
keͅttelken (Q071p Diepenbeek),
lintje:
Kettelken"= het kettingkje.
lintšən ? (Q071p Diepenbeek),
lits:
lits (Q071p Diepenbeek),
lus:
lus (Q071p Diepenbeek),
løs (Q071p Diepenbeek),
snoer:
snur (Q071p Diepenbeek),
snoertje:
snøͅrken (Q071p Diepenbeek)
|
het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] || Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] || lusje (b.v. in de kraag van een jas)
II-7, III-1-3
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opkleejeren
o͂ͅpklēər⁄n (Q071p Diepenbeek),
opkliere
oͅpkliərə (Q071p Diepenbeek)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26404 |
oplaagvelg |
oplaag:
ǫplōx (Q071p Diepenbeek)
|
De bovenste van de uit twee lagen bestaande velgen van molenraderen. Op de oplaagvelg zijn de schoepen bevestigd. [Vds 69]
II-3
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gɛilt updu:n (Q071p Diepenbeek),
opdūn (Q071p Diepenbeek)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmǫkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
29110 |
opnaaisel |
koppel:
kǫpǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20]
II-7
|
19235 |
opnieuw beginnen |
herbeginnen:
herbegeͅnnen (Q071p Diepenbeek),
opnieuw beginnen:
opnoͅw begeͅnnen (Q071p Diepenbeek)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
triēren:
triērǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
mijt:
mē̜ǝ.t (Q071p Diepenbeek)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (Q071p Diepenbeek)
|
Opperhuid (huid, bovenhuid, -vel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|