id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29016 | oppoffen | poffen: pufǝn (Diepenbeek) | Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7 |
18030 | oprispen | rupselen: rəpselen (Diepenbeek) | oprispen [ZND 05 (1924)] III-1-2 |
21157 | oprit | ramp: ramp (Diepenbeek) | een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1 |
19321 | opscheppen | beschier maken: besjêr maoke (Diepenbeek), pesjêr maoke (Diepenbeek), stoefen: stoefe (Diepenbeek) | opscheppen III-1-4 |
19322 | opschepper | genre-borst: sjêrbos (Diepenbeek), Fr. se donner un genre: zich aanstellen zjaarbos (Diepenbeek), windblaas: wèindblooës (Diepenbeek) | opschepper || snoever III-1-4 |
26401 | opspie | opspieën/-spijen: ǫpspęjǝ (Diepenbeek) | De naaf van het molenrad met wiggen op de molenboom vastzetten. [Vds 66; Jan 72; Coe 60] II-3 |
28431 | opspijlen | opspieën/-spijen: opspęjǝ (Diepenbeek), opstekken: opstɛkǝ (Diepenbeek) | De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6 |
34020 | opstaan | op: ǫp (Diepenbeek) | Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10 |
33152 | opstapelen van graanzakken | opeentassen: ǫpēntāstǝ (Diepenbeek), tassen: tāstǝ (Diepenbeek) | Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4 |
30694 | opsteekladder | schuifledder: šȳflɛdǝr (Diepenbeek) | Ladder die met behulp van metalen haken met één of meer delen verder verlengd kan worden. [N 67, 63e] II-9 |