e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oppoffen poffen: pufǝn (Diepenbeek) Tot een pof opnemen. [N 62, 29] II-7
oprispen rupselen: rəpselen (Diepenbeek) oprispen [ZND 05 (1924)] III-1-2
oprit ramp: ramp (Diepenbeek) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opscheppen beschier maken: besjêr maoke (Diepenbeek), pesjêr maoke (Diepenbeek), stoefen: stoefe (Diepenbeek) opscheppen III-1-4
opschepper genre-borst: sjêrbos (Diepenbeek), Fr. se donner un genre: zich aanstellen  zjaarbos (Diepenbeek), windblaas: wèindblooës (Diepenbeek) opschepper || snoever III-1-4
opspie opspieën/-spijen: ǫpspęjǝ (Diepenbeek) De naaf van het molenrad met wiggen op de molenboom vastzetten. [Vds 66; Jan 72; Coe 60] II-3
opspijlen opspieën/-spijen: opspęjǝ (Diepenbeek), opstekken: opstɛkǝ (Diepenbeek) De korf van spijlen voorzien. Zie ook het lemma Verstevigingsspijlen. [N 63, 7a] II-6
opstaan op: ǫp (Diepenbeek) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van graanzakken opeentassen: ǫpēntāstǝ (Diepenbeek), tassen: tāstǝ (Diepenbeek) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteekladder schuifledder: šȳflɛdǝr (Diepenbeek) Ladder die met behulp van metalen haken met één of meer delen verder verlengd kan worden. [N 67, 63e] II-9