20229 |
ouders |
ouders:
aars (Q071p Diepenbeek),
aas (Q071p Diepenbeek),
znd 44, 27;
aas (Q071p Diepenbeek)
|
ouders || ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
aderwèts (Q071p Diepenbeek),
oudmodisch:
amoedes, aadmoedes (Q071p Diepenbeek)
|
ouderwets
III-1-3
|
20187 |
oudste zoon |
oudste zoon:
adste zôôn (Q071p Diepenbeek)
|
oudste zoon [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
33421 |
ovenkelder |
ovenkelder:
hovǝkalǝr (Q071p Diepenbeek)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25608 |
ovenpaal |
ovenzwouw:
hōvǝzwow (Q071p Diepenbeek),
zwouw:
zwǫw (Q071p Diepenbeek)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
clown:
klōn (Q071p Diepenbeek),
clown (eng.):
klon (Q071p Diepenbeek),
kloon (Q071p Diepenbeek),
pyjama:
pīgǝma (Q071p Diepenbeek),
pyjama {piama}:
pizjema, piezjema (Q071p Diepenbeek)
|
overal [sic] || overall || overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)] || Uit één stuk vervaardigd werkpak dat de metselaar ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 30, 5c; monogr.] || Uit één stuk vervaardigd werkpak van witte katoen dat de schilder ter bescherming over zijn gewone kleding aantrekt. [N 67, 100c]
II-9, III-1-3
|
33469 |
overdekte doorgang achter de dubbele toegangspoort |
poorthuis:
pōthōǝs (Q071p Diepenbeek)
|
Achter de dubbele toegangspoort bevindt zich een ruimte, waarboven zich een dak of zolder bevindt. Deze ruimte geeft toegang tot een door woonhuis en bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Vergelijk ook afbeelding 6, gesloten hoeve. [N 5A, 77c; N 5, 110; div.; monogr.]
I-6
|
34168 |
overdragen |
over (de/haar) tijd:
ø̜vǝr tęi̯t (Q071p Diepenbeek)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
32797 |
overdwars eggen |
terwars [eggen]:
tǝrwi̯ā.s (Q071p Diepenbeek)
|
Men egt een akker in de breedte om de ploegvoren te breken of om hem van onkruid te zuiveren. Meestal wordt de akker daarna ook nog eens in lengte geëgd. In de betrokken woordtypen hieronder verschijnen dwars, wars e.d. steeds met a als klinker, ook al beantwoordt aan de meeste dialectvarianten veeleer een type met e (dwers e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 84b; N 11A, 176d + 189d; monogr.]
I-2
|
30724 |
overgronden, voorlakken |
voorlakken:
vø̄rlakǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een tweede grondverflaag aanbrengen op het geschuurde en geplamuurde oppervlak. [N 67, 72c]
II-9
|