20212 |
overgrootvader |
ate:
êtê (Q071p Diepenbeek)
|
overgrootvader
III-2-2
|
18695 |
overhemd |
hemd:
hømə (Q071p Diepenbeek)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18534 |
overhemd met boord |
hemd:
humme (Q071p Diepenbeek)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18553 |
overjas (alg.) |
overpit:
euver pit (Q071p Diepenbeek),
syn. pardessü.
euverpit (Q071p Diepenbeek),
pardessus (fr.):
pardesuj (Q071p Diepenbeek),
pardəsy (Q071p Diepenbeek),
pardəsø (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
syn. euverpit.
pardessü (Q071p Diepenbeek)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || een lange dikke overjas [N 59 (1973)] || herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33897 |
overkoot |
overkoot:
øvǝrkut (Q071p Diepenbeek)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
voor de voet [eggen]:
vø.r dǝ vūt (Q071p Diepenbeek)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
30832 |
overleersoorten |
koeie:
koeie (Q071p Diepenbeek)
|
Leersoorten die voor de bovenzijde van schoenen worden gebruikt. Voor het bovenleer hanteert men allerlei soorten vellen, maar het meest die van kalveren, geiten, lammeren en schapen. Daarnaast ook die van koeien, paarden, gemzen, damherten, slangen en krokodillen (Dierick, pag. 65). Al deze soorten zijn niet alle even goed. Elk heeft zijn eigen goede eigenschappen en gebreken. In het algemeen is de rug het beste deel van het vel, dan de hals, de buik en de poten. Wat betreft de waarde en sterkte van de vellen hangt ook veel af van de bereiding en de looistoffen. Men kan bij de bereiding werken met plantaardige looistoffen als eikeschors maar ook met chemische als chroomzout. Bij de benamingen in dit lemma onderscheidt men in hoofdzaak twee groepen. Er is een groep woordtypen van vetleer tot en met chag waaruit niet direct blijkt van welke diersoort het leer afkomstig is. Bij de tweede groep van koeleer tot en met reptiel is er sprake van duidelijk verband met een bepaalde diersoort zoals kalf, koe, geit, schaap en paard. De benaming vetleer duidt erop dat het leer met vet of traan ingesmeerd wordt om het soepel te houden. Tuigleer wijst op leer dat dienstig is bij het paardetuig. Chroom, chroomleer en anilineleer duiden op leersoorten die bewerkt zijn met chroom en aniline. Nappa is een leersoort van met chroom gelooide lamsvellen. Het woordtype chag hangt heel waarschijnlijk samen met het Franse chagrin, dat op zijn beurt een woordspeling zou zijn op sagrijn "leer met een korrelig oppervlak en meestal van mindere kwaliteit" (Liedmeier, pag. 23). Tenslotte is boks een verkorting van het Engelse boxcalf dat "met chroomzout gelooid kalfsleer" betekent. In Nederland wordt met boks wel eens alle runderleer bedoeld. Zie voor verdere toelichting ook het lemma overleersoorten in wbd II afl. 2, pag. 671-676. [N 60, 1b; N 60, 1a; N 60, 5; N 60, 247]
II-10
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
bęi̯.nmǭǝ (Q071p Diepenbeek),
mouwtjes:
mǭ.kǝs (Q071p Diepenbeek)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
foeka:
"Rope zèn rap foka.
foka (Q071p Diepenbeek)
|
I-7
|
30736 |
overschilderen |
tweede laag:
twīdǝ lōx (Q071p Diepenbeek)
|
Een laag verf over een andere aanbrengen. [N 67, 77b]
II-9
|