24293 |
paling, aal |
paling:
pàëling (Q071p Diepenbeek)
|
paling [Willems (1885)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
[palm]
palm (Q071p Diepenbeek),
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palm (Q071p Diepenbeek),
palmpje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
peͅlmkes (Q071p Diepenbeek)
|
palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)] || palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
23791 |
palmbosje |
palmwis:
palmweis (Q071p Diepenbeek)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23790 |
palmprocessie |
palmprocessie (<lat.):
palmpreseisse (Q071p Diepenbeek)
|
De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23789 |
palmtakje |
palmtakje:
palmtekske (Q071p Diepenbeek)
|
Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23788 |
palmtakjes plaatsen |
palmen:
palmen (Q071p Diepenbeek)
|
Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23786 |
palmwijding |
palmwijdens:
?
palweëës (Q071p Diepenbeek)
|
De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23785 |
palmzondag |
palmzondag:
palmzondoag (Q071p Diepenbeek)
|
De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
tuiteltop:
tø̄tǝltob (Q071p Diepenbeek)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
32736 |
pand, bed |
pand:
pa.nt (Q071p Diepenbeek
[(negen voren)]
),
pān (Q071p Diepenbeek),
perk:
pɛ.rǝk (Q071p Diepenbeek
[(zestien tot twuintig voren)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|