e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pastinaak pastenaken: pastĕnakĕn (Diepenbeek) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): pastu:r (Diepenbeek) pastoor [RND] III-3-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Diepenbeek) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): poͅ.ətər (Diepenbeek) pater [RND] III-3-3
patrijs patrijs: patrijs (Diepenbeek), Frings  pətrēͅi̯s (Diepenbeek) patrijs [Willems (1885)] || patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
patronen patronen: pǝtrūnǝn (Diepenbeek) Snijmodellen van papier of karton. "De meesterknecht legt op de huid een model van karton en hij ritst, nauwkeurig den omtrek van het model volgend, een stuk van de vereischte grootte uit." (Directie, pag. 298). Zie afb. 24. [N 60, 39a] II-10
patroon, dessin dessin: dęsęŋ (Diepenbeek) Het voorbeeld op de patroontekening waarnaar geweven wordt, maar ook het resultaat daarvan in de stof, de tekening die daarin te voorschijn treedt. [N 62, 74a; N 62, 71c; MW] II-7
patroonheilige, kerkpatroon patroon (<fr.): petroen (Diepenbeek), 1) heilige (m)  enə pətrūn (Diepenbeek), wordt in deze drie beteekenissen ook hier gebezigd  enne patrun (Diepenbeek) Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)] || Een patroonheilige [patroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3
paus paus: de pōs (Diepenbeek), də pō(u)s (Diepenbeek) De paus. [ZND 40 (1942)] III-3-3
peen, wortel poten: poete (Diepenbeek) I-7