34103 |
pens |
bladermaag:
blǭrmāx (Q071p Diepenbeek),
pens:
pɛns (Q071p Diepenbeek)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
33717 |
penwortel van een den |
pinwortel:
pęnwǫtǝl (Q071p Diepenbeek)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
ijsheiligen (Q071p Diepenbeek)
|
de periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn [N 112 (2006)]
III-3-2
|
28901 |
persbok |
bok:
bok (Q071p Diepenbeek)
|
De persbok is een strijkplank op een standaard geschikt om moeilijk bereikbare naden, bijv. schoudernaden, open te strijken. Ook armsgaten kan men er op openpersen. De informant van Q 83 merkt op dat men de persbok gebruikt voor het strijken van de mouw en het borststuk van het jasje en het zijstuk en de tussenbeennaad van de broek. De informant van L 416 vermeldt dat de persbok wordt gebruikt ø̄om plat te drukkenø̄. De informant van Q 88 zegt de persbok in het geheel niet te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ.' [N 59, 19b]
II-7
|
17911 |
persen |
persen:
pāsǝn (Q071p Diepenbeek),
werken:
werken (Q071p Diepenbeek)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] || Het persen van de stof met een zwaar ijzer. [N 59, 77; monogr.]
I-11, II-7
|
28656 |
pershoning |
pershoning:
pā.ǝshōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Honing die men verkrijgt door de raten te persen, zodat de honing eruit loopt. Na verwijdering van de blanke, gave stukken raathoning doet men de onregelmatige stukken honingraat, nog niet verzegelde honing, open en gesloten broed, stuifmeelraten, grof werk, moerdoppen, dode bijen en ander afval in zakken van kaasdoek. Deze legt men in de honingpers, waarin ze onder grote druk de nog resterende honing prijs geven (De Roever, pag. 167). Deze geperste honing blijft echter na zeven en klaren toch een produkt van mindere kwaliteit. [N 63, 116b; N 63, 115d; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
28913 |
perskachel |
persstoof:
pāsstōf (Q071p Diepenbeek)
|
Kachel met vakken waarin de persijzers worden opgewarmd. Ze worden in verschillende modellen gemaakt en men ziet kachels met 6 bouten of meer (Papenhuyzen III, pag. 11). Naast deze op kolen gestookte kachels zijn er ook gasapparaten voor het verhitten van één, twee of drie ijzers (Gerritse, pag. 34). Het voordeel van deze gasapparaten is dat ze geen stof of damp geven. De informant van Q 198 vermeldt het gebruik van een zeskantige kachel. De informant van Q 83 zegt de perskachel vroeger op school gebruikt te hebben. [N 59, 23]
II-7
|
28914 |
perskom |
smokkom:
smukkomp (Q071p Diepenbeek),
waterkom:
wętǝrkǫmp (Q071p Diepenbeek)
|
Een kom of bak met water voor het natmaken van de spons of perslap bij het persen en afglanzen. De informant van L 417 gebruikt ook wel een kuip of metalen emmer. [N 59, 25]
II-7
|
28915 |
perskussen |
perskussen:
pāskø̜jsǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het perskussen is gemaakt van geperst stro in een strak gespannen linnen omhulsel (Papenhuyzen III, pag. 8). Volgens Gerritse (pag. 36) moet het perskussen niet te stijf en niet te slap gevuld worden met fijngesneden wollen snippers in een linnen omhulsel. Het kussen moet enigszins veerkrachtig zijn. Het pers- of glanskussen is ovaalvormig van model. Men onderscheidt een groot en een klein kussen. Het wordt gebruikt voor het afglanzen van grote en kleine glansvlekken en het uitstrijken van de voering. Volgens de informant van L 271 is het kussen boon- of eivormig. De informanten van L 265 en Q 197 strijken ook kragen op het perskussen. Zie voor diverse soorten perskussens afb. 19. [N 59, 26a; N 59, 19a; N 59, 19b; N 59, 19e; monogr.]
II-7
|
28920 |
perslap, strijklap |
persvod:
pās˲vǫt (Q071p Diepenbeek)
|
De perslap is een linnen of katoenen vochtige lap, die tijdens het persen en afglanzen tussen de stof en het persijzer wordt gelegd. Volgens Papenhuyzen III (pag. 8) is het het beste een linnen perslap te gebruiken, omdat deze de stof veel beter afglanst en niet zo vlug doorperst. [N 59, 28; N 59, 20; monogr.]
II-7
|