21270 |
bieden |
bieden:
bī[e}n (Q071p Diepenbeek),
bīə (Q071p Diepenbeek),
bīən (Q071p Diepenbeek),
hogen:
huggen (Q071p Diepenbeek),
hygən (Q071p Diepenbeek)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bier (Q071p Diepenbeek),
bīēr (Q071p Diepenbeek),
bīr (Q071p Diepenbeek),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
bier (Q071p Diepenbeek),
bīr (Q071p Diepenbeek)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)], [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
bieslook:
bieslook (Q071p Diepenbeek)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
bedmelk:
bedmelk (Q071p Diepenbeek),
biest:
bist (Q071p Diepenbeek),
eerste melk:
jostǝ mɛlk (Q071p Diepenbeek)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33252 |
bietenkapmes |
bietenmes:
bītǝmęi̯ǝs (Q071p Diepenbeek)
|
Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietloof:
bęi̯tlōf (Q071p Diepenbeek),
bītlōf (Q071p Diepenbeek)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
bietmolen:
bitmø̄lǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
dønǝ (Q071p Diepenbeek),
geden:
gēi̯ǝ (Q071p Diepenbeek),
gīǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33247 |
bietenriek |
bietenriek:
bītǝręk (Q071p Diepenbeek)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|
33245 |
bietenveld |
raapland:
rōplant (Q071p Diepenbeek),
rapenland:
rōpǝlant (Q071p Diepenbeek),
rapenveld:
rōpǝvęi̯lt (Q071p Diepenbeek)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|