24227 |
putter |
distelvink:
Frings
disəlveͅŋk (Q071p Diepenbeek)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
putbalk:
putbalk (Q071p Diepenbeek),
putwinde:
pötwéng (Q071p Diepenbeek),
sikse:
seksən (Q071p Diepenbeek),
slagboom:
slōəgbōm (Q071p Diepenbeek),
wip:
wep (Q071p Diepenbeek)
|
[N 12 (1961)] [ZND 19B (1936)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
18764 |
pyama |
pyjama {piama}:
pizjema, piezjema (Q071p Diepenbeek)
|
pyama
III-1-3
|
18610 |
pyjama |
pyjama {piama}:
pižəma (Q071p Diepenbeek)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
kwatertemperdoag (Q071p Diepenbeek)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19079 |
raad |
raad:
rooëd (Q071p Diepenbeek)
|
raad
III-1-4
|
19225 |
raadsel |
raadsel:
rödsel (Q071p Diepenbeek)
|
raadsel
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
geraadsel(tje):
gradzel (Q071p Diepenbeek),
raadsel(tje):
rödsel (Q071p Diepenbeek)
|
Raadsel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24228 |
raaf |
raaf:
raŏëf (Q071p Diepenbeek)
|
raaf [Willems (1885)]
III-4-1
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q071p Diepenbeek
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|