33578 |
rammenas |
rammenas:
ramənās (Q071p Diepenbeek)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
18413 |
rand van een hoed |
kant:
kānt (Q071p Diepenbeek),
rand:
raand (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt men de rand van de hoed? [N 45 (1972)] || luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33827 |
rank paard |
(een) luxe:
løks (Q071p Diepenbeek)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
24229 |
ransuil |
bosuil:
bosuil (Q071p Diepenbeek),
ooruil:
Frings
ūərøͅi̯l (Q071p Diepenbeek)
|
ransuil || uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gaastig (Q071p Diepenbeek),
gêstig (Q071p Diepenbeek),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gāsteͅx (Q071p Diepenbeek)
|
garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rǭ.pǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rāsp (Q071p Diepenbeek),
vr.
rāsp (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
II-11, III-2-1
|
24367 |
rat |
rat:
rat (Q071p Diepenbeek)
|
rat [Willems (1885)]
III-4-2
|
22831 |
ratel |
ratel:
raaëtel (Q071p Diepenbeek)
|
Ratel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klep:
klep (Q071p Diepenbeek)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|