e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
runderhorzellarve made: maoi (Diepenbeek), madenknoeb: mōͅknöbə (Diepenbeek), madenknook: moͅi̯kno.k (Diepenbeek), worm: wørəmə (Diepenbeek) larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1a (1955)] III-4-2
rundvee koebeesten: kǫu̯bistǝ (Diepenbeek) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rups groene rups: gryn röpsə (Diepenbeek), rups: rŏps (Diepenbeek), rups (Diepenbeek), röps (Diepenbeek) groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)] III-4-2
rups (kermis) rups: róps (Diepenbeek) Kermisattractie. III-3-2
rustaltaar processiealtaar: precêssenaltaar (Diepenbeek) Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
rusthuis oudepeetjeshuis: aadpeikəshaos (Diepenbeek) een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)] III-3-1
ruw kapot gevlogen: kapot gevlogen (Diepenbeek), opengevlogen: opegevloge (Diepenbeek), ruw: rōͅə (Diepenbeek), winter, de -: de weinter aan de haan (Diepenbeek), winterhanden: weinterhaan (Diepenbeek) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw, gezegd van gezaagd hout zuur: zūr (Diepenbeek) De ruwheid van het oppervlak van gezaagd hout wordt veroorzaakt door de al dan niet slecht afgestelde zaagtanden van het zaagblad. Wanneer een plank onvoldoende diep uitgeschaafd was, zei men in Bilzen (Q 83): de zeeg staat nog derin (dǝ zē̜x stēt nǫx tręn). [N 53, 29b] II-12
ruw, hard ruw: da i ne rauwe kjal (Diepenbeek), das `ne roue kjal (Diepenbeek), das nə roͅə kjal (Diepenbeek) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
ruwe honing vuile honing: vǫwlǝn hōneŋ (Diepenbeek) Raat, broed, stuifmeel en honing vormen tezamen ruwe honing. Deze wordt wel eens als voer voor de bijen gebruikt. [N 63, 115d] II-6