e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjees -> tilbury (wld i.13) tilbury (eng.): tilbərie (Diepenbeek) een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] III-3-1
sjerp burgemeestersjaal: børəgəmestəršal (Diepenbeek) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
sla, algemeen salade: slōͅ.t (Diepenbeek) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: zu blou gəhout az nə lap (Diepenbeek), zwat en bloe gehoit (Diepenbeek), geslaoge: van het uur op de kerktoren  zwad in blow gəhowt (Diepenbeek) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaapmuts slaapmet: slopmeͅt (Diepenbeek) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje sletje: I  sleͅjtšə (Diepenbeek), zeverlapje: zēvərleͅpkə (Diepenbeek) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachtbijl bijl: bijl (Diepenbeek), kapmes: kapmęjs (Diepenbeek) Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.] II-1
slachtbrug balk: bal(ǝ)k (Diepenbeek), kip: kip (Diepenbeek) De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.] II-1
slachten slachten: slaxtǝ (Diepenbeek) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachthout balk: balk (Diepenbeek), stek: stɛk (Diepenbeek), welboom: welboom (Diepenbeek) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1