22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speehle (Q071p Diepenbeek),
spelen (Q071p Diepenbeek)
|
spelen [GTRP (1980-1995)] || Spelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
23089 |
spelen add. |
michelen:
mèggel`n (Q071p Diepenbeek)
|
Stilletjes spelen van een kind.
III-3-2
|
32226 |
speling in de asbus |
speel:
spē.l (Q071p Diepenbeek)
|
Door slijtage kan de normale speling tussen as en naafbus te groot worden, waardoor het wiel gaat waggelen. Zie ook het vorige lemma. [JG, 1a]
II-12
|
22327 |
spelletje |
spelletje:
Antwoord onderlijnd bij de suggesties.
spelletje (Q071p Diepenbeek)
|
het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32981 |
spelt |
spelt:
spɛlt (Q071p Diepenbeek)
|
Triticum spelta L. Een soort van grove tarwe die ook op schrale grond gedijt. Het is in Limburg weinig bekend. De opgave spang, afkomstig uit het materiaal Willems, is hier wel opgegeven vanwege associatie met "speld". [Wi 52; monogr.; add. uit JG 1b; L 39, 15]
I-4
|
20165 |
spenen |
(het is) gespeend:
gǝspē.nt (Q071p Diepenbeek)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
sperwer:
spelver (Q071p Diepenbeek),
sperver (Q071p Diepenbeek),
spɛləvər (Q071p Diepenbeek),
Frings
speͅləvər (Q071p Diepenbeek)
|
sperwer [DC 42b (1967)], [Willems (1885)] || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28513 |
speurbijen |
speurbienen:
spø̄rbinǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (Q071p Diepenbeek),
spęj (Q071p Diepenbeek),
spieën/spijen:
spęjǝ(n) (Q071p Diepenbeek),
spęǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Houten of metalen wig die tijdens het zagen in de zaagsnede werd ingedreven om klemmen van de zaag of verkeerd vallen van de boom te voorkomen. [N 50, 11b; N 75, 121d] || Spieën waarmee de noten van de steenbus worden vastgezet. Zie ook afb. 78. [Vds 121; Jan 132; Coe 107; N O, 16e; N O, 16f]
I-3, II-12, II-3
|
32234 |
spie van de schei |
spie/spij:
spęj (Q071p Diepenbeek)
|
Houten pen die door een opening in het uiteinde van de schei wordt gestoken en deze aan de buitenkant van de berrie vastzet. Zie ook het lemma ɛscheiɛ in wld I.13, pag. 40.' [JG, 1a]
II-12
|