id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24251 | steenuil | koetuil: koetuil (Diepenbeek), Frings kūətøͅi̯l (Diepenbeek) | steenuil || uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)] III-4-1 |
30490 | steigerbokken | bok: bǫk (Diepenbeek) | De driehoekige steunen van de hangsteiger die met een haak over de muur hangen en die de planken dragen waarop men staat. [N F, 12] II-9 |
32466 | stek | stronk: struŋk (Diepenbeek) | Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe wissenstruik uit te laten groeien. [N 40, 5] II-12 |
17820 | steken | steken: stęǝ.kǝ (Diepenbeek) | Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.] II-6 |
31920 | steken met een beitel | steken: stēkǝ (Diepenbeek) | Met behulp van een beitel hout verwijderen, bijvoorbeeld van horizontale vlakken of om hoeken en gaten bij te werken. [N 53, 46a-d] II-12 |
21421 | stelen | stelen: stelen (Diepenbeek), stēelen (Diepenbeek), stjēələn (Diepenbeek), stêëlen (Diepenbeek) | stelen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-3-1 |
30018 | stelling | drie-/drijpikkel: dręjpekǝl (Diepenbeek) | Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.] II-9 |
32686 | stelmechanismen aan de ploeg | schakelaar: šǭ.kǝlɛ̄r (Diepenbeek), veer: vīǝr (Diepenbeek) | Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.] I-1 |
22367 | stelt | stelt: stelt (Diepenbeek), Antwoord onderlijnd bij de suggesties. stelt (Diepenbeek) | a) elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats] [N 112 (2006)] || Stelt. [Willems (1885)] III-3-2 |
21602 | stemmen | vooizen: WNT: vooizen, voozen; 2. zijn stem uitbrengen, stemmen. voezən (Diepenbeek) | zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)] III-3-1 |