e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toot staart: stat (Diepenbeek) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
top van de boom krop: krǫp (Diepenbeek) Vgl. ook afb. 1c. Zie voor de woordtypen doude en doudehout uit respectievelijk Sittard (Q 20), Klimmen (Q 111), Meeswijk (L 424) en Schinnen (Q 32) ook het RhWb I, kol. 1388, s.v. Dolde, ø̄Baumwipfelø̄, en voor het woordtype sop uit Meeuwen (L 364) wnt XIV, kol. 2529, s.v. ɛsop IIIɛ, ø̄topø̄.' [N 50, 7c; N 75, 86b; monogr.] II-12
torenhaan t hantje van dn taore?].: t hônke van n toon (Diepenbeek) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits spits: spits (Diepenbeek) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk kerkklok: kèrkklok (Diepenbeek) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk torenvalk: toonvalk (Diepenbeek), Frings  tōnvalək (Diepenbeek), valk: valk (Diepenbeek) torenvalk || valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tornen losdoen: losdun (Diepenbeek) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif roekduif: Syn. totteldouf.  roekdouf (Diepenbeek), tortelduif: torteldouf (Diepenbeek), Frings  toͅtəldoͅu̯f (Diepenbeek), Syn. roekdouf.  totteldouf (Diepenbeek) tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortelduif || Tortelduif. III-3-2, III-4-1
tot roven aanzetten prikkelen: prekǝlǝ (Diepenbeek) Het door de imker uitgelokte roven. Soms weten imkers hun bijen bewust tot roven te brengen om daardoor zwermen van anderen te bemachtigen. In feite is dit diefstal. De informant uit L 333 zegt dat wel wordt beweerd dat dit aanzetten tot roof gedaan wordt, maar hij vindt het zelf nonsens. Een middel tot prikkelen zou volgens informanten alcohol, oude honing, suikerwater of kunstvoer kunnen zijn. [N 63, 67d; N 63, 67e] II-6
touwtjespringen koordjespringen: kùdsje sprénge (Diepenbeek), /  kuitje springen (Diepenbeek), kuitje sprènge (Diepenbeek), A snel keudsje spréngt, spréngt zje pepier.  keudsje, kùdsje sprénge (Diepenbeek) / [SND (2006)] || Koordje springen. || touwtje springen [SND (2006)] || Touwtje springen. III-3-2