24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plakkən (Q071p Diepenbeek)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blāēven (Q071p Diepenbeek),
bleivən (Q071p Diepenbeek),
blēͅvən (Q071p Diepenbeek),
blijven (Q071p Diepenbeek),
wachten:
waachtən (Q071p Diepenbeek)
|
blijven [ZND 25 (1937)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
flikker:
flikker
flekər (Q071p Diepenbeek),
weerlicht:
weejerliech (o.)
wēərlix (Q071p Diepenbeek)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
weerlichten:
het wēerlicht (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
ət wiərlixt (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
⁄t weerlicht (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
t weejerliecht
twēərlixt (Q071p Diepenbeek),
t wierliecht
⁄t wī(j)ərlīxt (Q071p Diepenbeek)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blękslēǝgǝr (Q071p Diepenbeek),
blɛkslę.ǝgǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blienkən (Q071p Diepenbeek)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25384 |
bloed roeren |
bloed roeren:
bloed roeren (Q071p Diepenbeek),
oproeren:
oprȳrǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
bloedaderen:
blutui̯ǝrǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
34150 |
bloedgang |
bloedgang:
blut˲xaŋk (Q071p Diepenbeek)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
blutlōͅwəs (Q071p Diepenbeek)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|