33396 |
varkenswei |
varkenstuin:
vɛrǝkǝs˱tō ̞ǝn (Q071p Diepenbeek)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
25385 |
vaste bloedmassa |
bloedklonters:
bloedklonters (Q071p Diepenbeek),
kluwentjes:
klowkǝs (Q071p Diepenbeek)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
boord:
Ook: omslag aan broekspijp.
bood (Q071p Diepenbeek),
col (fr.):
kol (Q071p Diepenbeek),
koͅl (Q071p Diepenbeek)
|
(hemds)boord || Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄tǝlǝn (Q071p Diepenbeek),
keutels:
kø̄.tǝls (Q071p Diepenbeek),
stront:
strǫ.nt (Q071p Diepenbeek)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
25395 |
vaste varkenshuid |
3a:
zwǫws (Q071p Diepenbeek),
zwǭs (Q071p Diepenbeek)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krep (Q071p Diepenbeek),
krip (Q071p Diepenbeek)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vesloovend (Q071p Diepenbeek),
vəslu:vət (Q071p Diepenbeek),
vɛslu:vət (Q071p Diepenbeek),
Syn. karneval.
ve(r)sloved (Q071p Diepenbeek),
vastenavond:
vastenovend (Q071p Diepenbeek)
|
De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)]
III-3-2
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaasten (Q071p Diepenbeek)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
30790 |
vastpennen |
vastzetten:
vast˲zętǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een ruit met behulp van glaspennen, haaks omgezette stukjes blik met een uitgeperste punt, in de sponning vastzetten. [N 67, 90d]
II-9
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vãt (Q071p Diepenbeek)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|