e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenswei varkenstuin: vɛrǝkǝs˱tō ̞ǝn (Diepenbeek) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vaste bloedmassa bloedklonters: bloedklonters (Diepenbeek), kluwentjes: klowkǝs (Diepenbeek) In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.] II-1
vaste boord boord: Ook: omslag aan broekspijp.  bood (Diepenbeek), col (fr.): kol (Diepenbeek), koͅl (Diepenbeek) (hemds)boord || Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
vaste uitwerpselen keutelen: kø̄tǝlǝn (Diepenbeek), keutels: kø̄.tǝls (Diepenbeek), stront: strǫ.nt (Diepenbeek) In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste varkenshuid 3a: zwǫws (Diepenbeek), zwǭs (Diepenbeek) De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.] II-1
vaste voer- en drinkbak krib: krep (Diepenbeek), krip (Diepenbeek) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vastenavond vastelavond: vesloovend (Diepenbeek), vəslu:vət (Diepenbeek), vɛslu:vət (Diepenbeek), Syn. karneval.  ve(r)sloved (Diepenbeek), vastenavond: vastenovend (Diepenbeek) De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)] III-3-2
vastentijd vasten: vaasten (Diepenbeek) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] III-3-3
vastpennen vastzetten: vast˲zętǝ (Diepenbeek) Een ruit met behulp van glaspennen, haaks omgezette stukjes blik met een uitgeperste punt, in de sponning vastzetten. [N 67, 90d] II-9
vat, ton vat: vãt (Diepenbeek) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12