e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weefsel, stof stof: stof (Diepenbeek) Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)] III-1-3
week in de muil slap in de muil: slap ęn ǝ mǫu̯l (Diepenbeek), zoet in de muil: zyt en ǝ mǫu̯l (Diepenbeek) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weekblad? illustratie (<fr.): illustrōͅ[i}se (Diepenbeek) weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)] III-3-1
weer genezen weer op zijn effen: wir op z`n ä:fən (Diepenbeek), weer op zijn oud: wier op z`n āt (Diepenbeek), weer te been: wir op been (Diepenbeek) hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)] III-1-2
weer naar het jaargetijde zoete opgang: ne zuuten opgank  nə zūt⁄n o͂ͅpgàŋk (Diepenbeek) weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
weerborstel borstelen (mv.): bǫsǝlǝn (Diepenbeek), struif: struif (Diepenbeek) Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || Valse kruin; weerborstel. [N 109 (2001)] I-12, III-1-1
weerlichtx heibrand: heibrand (Diepenbeek), weerlicht: weërliech (Diepenbeek), ps. de e staat wat hoger geschreven.  wēerlicht (Diepenbeek), weejerliech (o.)  wēərlix (Diepenbeek), wierliech  wī(j)ərlīx (Diepenbeek) bliksem || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)] III-4-4
weerstand biedend wreed in de muil: vri en ǝ mǫu̯l (Diepenbeek), wreed in het bakkes: vri en t bakǝs (Diepenbeek) Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e] I-9
weesgegroet weesgegroet: weesgegroet (Diepenbeek) Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)] III-3-3
weg weg: jan hɛt ɛnnen dikke stɛk op ɛ wēg zin liggen (Diepenbeek), wiix (Diepenbeek) Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND] III-3-1