32899 |
wis gras om te zavelen |
smeerlap:
smēi̯ǝ.rlap (Q071p Diepenbeek)
|
Enkele zegslieden gaven aan op welke manier het slijpzand op de strekel werd aangebracht, en wel meestal met een wis gras die in het zandblok werd bewaard; soms ook met een lap. [JG 1b add.]
I-3
|
32464 |
wis van bepaalde soort |
gele:
gele (Q071p Diepenbeek)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.]
II-12
|
30497 |
wisboom |
wisboom:
wes˱bōm (Q071p Diepenbeek)
|
De zware paal die met haken aan de panlatten opgehangen wordt en waarop de strodekker staat tijdens het dekken. [N F, 18]
II-9
|
19306 |
wispelturig |
waaietig:
wèèwêtig (Q071p Diepenbeek)
|
wispelturig
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
tuisen:
toesən (Q071p Diepenbeek)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wisǝlǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
briǝkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
loer wier
lūr wī(j)ər (Q071p Diepenbeek),
tis a loer weejer
tĕs ə lūr wēər (Q071p Diepenbeek)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32483 |
wissen blekken |
blekken:
blękǝ (Q071p Diepenbeek),
schillen:
sxø̜jlǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.]
II-12
|
32470 |
wissen kappen, snijden |
wissen snijden:
wisǝ snęjǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8]
II-12
|