22430 |
worstelen |
worstelen:
wòstelen (Q071p Diepenbeek),
wrusselen:
froselen (Q071p Diepenbeek),
NB froaseleër: worstelaar.
froasel`n (Q071p Diepenbeek)
|
de tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen] [N 112 (2006)] || Worstelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
malen (Q071p Diepenbeek),
mālǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
gateind:
gǭtęi̯n (Q071p Diepenbeek)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
trekken:
trękǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
hofpootjes:
hō.fpytšəs (Q071p Diepenbeek),
pootjes:
putjes (Q071p Diepenbeek),
poten:
poeten (Q071p Diepenbeek)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
vrei:
vrij (Q071p Diepenbeek),
wreef:
wreef (Q071p Diepenbeek)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || Het hoogste deel van de voorzijde van de voet. [N 60, 36, N 60, 15b]
II-10, III-1-1
|
18436 |
wreef [wld ii.10, p. 23-24] |
wreef:
wrief (Q071p Diepenbeek)
|
Het hoogste deel van de voorzijde van de voet? (wreef, wrijf)? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrāēven (Q071p Diepenbeek),
vrēͅvĕn (Q071p Diepenbeek),
vrēͅvən (Q071p Diepenbeek),
vrijven (Q071p Diepenbeek)
|
wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vreͅiŋən (Q071p Diepenbeek),
vrin`ən (Q071p Diepenbeek),
vringen (Q071p Diepenbeek),
wringen (Q071p Diepenbeek)
|
wringen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|