30194 |
zadeldak |
dak:
dǭk (Q071p Diepenbeek)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
31786 |
zagen |
zegen:
zēgǝ (Q071p Diepenbeek)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
31689 |
zagerij |
zegerij:
zēgǝręj (Q071p Diepenbeek)
|
Bedrijf waar boomstammen tot planken, balken, latten, etc. worden verzaagd. [N 50, 89a; monogr.]
II-12
|
18316 |
zak in de onderrok |
rokkenmaal:
rokkemaal (Q071p Diepenbeek)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
maal:
maol (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek)
|
Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] || zak (van b.v. een jas) || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18526 |
zak met klep |
klepzak:
klapzak (Q071p Diepenbeek)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
maal:
moal (Q071p Diepenbeek)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
maalslat:
maosslad (Q071p Diepenbeek),
mōͅslet (Q071p Diepenbeek)
|
zakdoek || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22912 |
zakdoek leggen |
maasslad lopen:
pag. 20: Op de speelplaats als de kinderen naar school gingen, speelden ze ook allerlei spelen. Om een groep samen te krijgen, ging men schouder aan schouder rond al zingend: Al deë mieduut iet sjoen speeln, Al deë... Soms zongen ze ook de naam van het spel dat ze wilden zoals: Al dë mieduut maosslad lope. Als de groep voldoende groot was, werd er gezongen: Bè genoegte... bè genoegte...
maosslad lope (Q071p Diepenbeek)
|
Zakdoek lopen.
III-3-2
|
18783 |
zakdoek: pochette |
pochetje (<fr.):
syn. stoeferke.
pesjètsje (Q071p Diepenbeek),
stoefertje:
[Van Dale: stoefer -> stoefzakdoek, <gew.> pochet]
stoeferke (Q071p Diepenbeek)
|
lefdoekje || zakdoekje, lefdoekje
III-1-3
|