18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅləren (Q071p Diepenbeek)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomərklēr (Q071p Diepenbeek)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
heiligedagen:
heilige doag (Q071p Diepenbeek)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zondagsmissaal (Q071p Diepenbeek)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagsdingen:
soͅndaxs deͅŋə (Q071p Diepenbeek),
kieskleren:
kīsklēr (Q071p Diepenbeek)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
voordoek:
vjeureug (Q071p Diepenbeek)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33884 |
zondagsziekte |
maandag(s)ziekte:
muǝndǝxzeqdǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.]
I-9
|
18890 |
zonder opzet |
zonder gedacht:
zoͅnər gədāx (Q071p Diepenbeek)
|
zonder bedoeling [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20066 |
zonnebloem |
zonroos:
zònrōēs (Q071p Diepenbeek),
-
zonrus (Q071p Diepenbeek)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
28688 |
zonnewassmelter |
zonnewassmelter:
zonǝwaǝ.ssmęltǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Gesloten, glazen bak waarin de was door de warmte van de zon gesmolten wordt. De imker kan stukken ruwe raat in een zak van kaasdoek knopen en deze met een steen verzwaard in een grote pan op het vuur zetten. Geleidelijk komt de was door de poriën van de doek bovenop het water drijven. Na afkoeling heeft men dan waskoek. Men kan de ruwe raat echter ook zuiveren met een zonnewassmelter, een soort broeikasje met een deksel van dubbelglas, waarin de stukken ruwe raat worden uitgespreid in een metalen bak met schuine bodem (De Roever, pag. 284). De gesmolten was loopt omlaag in een lekbakje dat met metaalgaas is afgedekt. De zon bleekt de was en oververhitting is op deze wijze niet mogelijk. Men kan echter maar kleine hoeveelheden ruwe raat tegelijk verwerken met de zonnewassmelter. De informant van Q 3 vermeldt dat in zijn plaats deze smelter niet werd gebruikt. [N 63, 129a; N 63, 128b; monogr.]
II-6
|