e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstriem borstriem: bǫsrīǝm (Diepenbeek) Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52] I-10
borstrok slaaplijf: sloplēͅf (Diepenbeek) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) stel: steͅl (Diepenbeek) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld broche (fr.): broͅš (Diepenbeek), bròsj (Diepenbeek) borstspeld || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort boezem: boezembe (Diepenbeek) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borsttuig borstgetuig: bǫs˲gǝtø̜̄x (Diepenbeek), hondsgetuig: hǫns˲gǝtø̜̄.x (Diepenbeek) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstzak(je) maaltje: maolke (Diepenbeek), mōͅlkə (Diepenbeek) de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)] || pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3
bos bos: bos (Diepenbeek), bø̄s (Diepenbeek), bø̜̄s (Diepenbeek) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bosanemoon witte bosbloem: ook: wit6 sterk6s*  ɛwitəɛbosblomə (Diepenbeek), witte sterretjes: ook: wit6 bosblom6*  ɛwitəɛsterkəs (Diepenbeek) bosanemoon [DC 60a (1985)] III-4-3
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Diepenbeek), struif: struf (Diepenbeek) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9