33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫsrīǝm (Q071p Diepenbeek)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
slaaplijf:
sloplēͅf (Q071p Diepenbeek)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
stel:
steͅl (Q071p Diepenbeek)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
broche (fr.):
broͅš (Q071p Diepenbeek),
bròsj (Q071p Diepenbeek)
|
borstspeld || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
boezembe (Q071p Diepenbeek)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫs˲gǝtø̜̄x (Q071p Diepenbeek),
hondsgetuig:
hǫns˲gǝtø̜̄.x (Q071p Diepenbeek)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
maaltje:
maolke (Q071p Diepenbeek),
mōͅlkə (Q071p Diepenbeek)
|
de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)] || pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bos (Q071p Diepenbeek),
bø̄s (Q071p Diepenbeek),
bø̜̄s (Q071p Diepenbeek)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
24669 |
bosanemoon |
witte bosbloem:
ook: wit6 sterk6s*
ɛwitəɛbosblomə (Q071p Diepenbeek),
witte sterretjes:
ook: wit6 bosblom6*
ɛwitəɛsterkəs (Q071p Diepenbeek)
|
bosanemoon [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q071p Diepenbeek),
struif:
struf (Q071p Diepenbeek)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|