id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25462 | bul waarmee men de ribben in stukken hakt | kapmes: kapmēz (Diepenbeek), snijmes: snijmes (Diepenbeek) | Met deze bijl kan ook een soort hakmes bedoeld worden. [N 28, 105] II-1 |
25220 | bulderen van de storm | rommelen: roommələn (Diepenbeek) | een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
28499 | bultbroed | werksterbroed: węrkstǝrbruǝ.t (Diepenbeek) | Darrenbroed ontstaan uit eitjes van een leggende werkbij. De cellen worden door de werksters in dit geval voorzien van een zeer hoog gewelfd deksel, vandaar de benaming bultbroed. Bultbroed kan echter ook ontstaan, wanneer een gewone moer onbevrucht is gebleven of door ouderdom of letsel niet langer in staat is bevruchte eieren af te zetten. Deze moer wordt dan ook darrenbroedig. [N 63, 62b; N 63, 27; N 63, 24b] II-6 |
30483 | bundel dekriet | schoof riet: šōf rit (Diepenbeek) | [N F, 3; div.] II-9 |
21118 | bundel groenten | busseltje: busselke (Diepenbeek), bøi̯səlkən (Diepenbeek) | samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3 |
33102 | bundel zangen | bussel: bø.sǝl (Diepenbeek) | Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4 |
25251 | bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) | bunder: bonner (Diepenbeek), hectare: hectaar (Diepenbeek) | bunder, landmaat || de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)] III-4-4 |
21703 | buren (ww.?) | geburen: gəboerən (Diepenbeek) | buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)] III-3-1 |
21507 | burgemeester | burgemeester: bōrgemēster (Diepenbeek), burgemeester (Diepenbeek), burgəmeestər (Diepenbeek), børgemēster (Diepenbeek) | burgemeester [ZND 44 (1946)] || het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)] III-3-1 |
32828 | burries van de landrol | burriën: bø̜rǝ (Diepenbeek) | De beide bomen aan het raam van de ijzeren rol, waartussen het paard wordt ingespannen. [JG 1a; N 11A, 185d; monogr.] I-2 |