e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de poten spannen bijeentrekken: bǝdēn trɛkǝ (Diepenbeek), spannen: spannen (Diepenbeek) Bij het afhuiden van de billen en de borst brengt men de linkerpoten, evenals de rechterpoten, naar elkaar toe, waardoor de huid strak gaat staan, wat het afhuiden vergemakkelijkt. Sommige slachters binden de beide poten aan elkaar vast of houden ze met haken bijeen, zodat ze beide handen vrij hebben; andere trekken de ene poot in de richting van de andere en houden hem dan tijdens het afhuiden vast. [N 28, 53] II-1
de raat uitbreken (de) korf uitbreken: kø̄rf ow.ǝtbrękǝ (Diepenbeek) Uitbreken van de raat bij het oogsten van de honing. Het volk is dan verwijderd. [N 63, 81a] II-6
de rozenkrans bidden bij een overledene rozenkrans: roezenkrans (Diepenbeek) De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)] III-3-3
de slokdarm afsluiten knoop inleggen: knoop inleggen (Diepenbeek), wrong deringooien: vruŋ tręjn gujǝn (Diepenbeek) Om te verhinderen dat de inhoud van maag en slokdarm het vlees verontreinigt, legt men meestal een knoop in de slokdarm. Omdat een knoop gemakkelijk uit de glibberige slokdarm glijdt, laat men er vaak het uiteinde van de dikke en vrij stugge luchtpijp aan vastzitten. Als men nu de knoop in de slokdarm legt, wordt terugglijden voorkomen door het stuk luchtpijp: dit kan immers niet door de lussen van de knoop glijden, omdat het daarvoor te groot en te weinig buigzaam is. Men sluit de slokdarm ook wel af door er een doek of iets dergelijks in te duwen of een touwtje rond het einde ervan te binden. Voor de slacht krijgt het dier ongeveer anderhalve dag geen voer om te voorkomen dat de maag en darmen te vol met vuil zijn. [N 28, 77] II-1
de stal uitmesten uitdoen: uitdoen (Diepenbeek), uitvaren: ō.tfō.rǝ (Diepenbeek) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de stam op de stelling brengen oprollen: ǫprǫlǝ (Diepenbeek) Bij een vaste zaagstelling werd de boomstam met behulp van een hefboom omhooggetild. Bij een zaagstelling die uit twee losse schragen bestond, werd de boom eerst opgekrikt tot ongeveer 50 cm hoog. Vervolgens werden de schragen van de stelling geplaatst. Daarna werd de stam langzaam omhoog gebracht, waarbij men de metalen pinnen steeds hoger in de gaten van de schragen stak, tot de gewenste hoogte was bereikt. [N 50, 31a] II-12
de was bleken bleken: bleeken (Diepenbeek), blēkən (Diepenbeek), te bleken leggen: tə blēkən lɛgən (Diepenbeek) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de wendakker ploegen bijakkeren: bę̄.akǝrǝ (Diepenbeek) Na het ploegen van het grote middendeel van de akker moet men de keerstroken nog met de ploeg bewerken. Als er geen of maar één keerstrook is, omdat men op een (veld)weg of op een eigen of andermans perceel heeft kunnen keren, ploegt men aan het voor- en/of achtereind van de akker enkele dwarsvoren om het ongelijke en minder diepe begin van de lange voren weg te werken. [JG 1a; N 11, 47; N 11A, 137l; monogr.] I-1
de zaag invetten invetten: envętǝ (Diepenbeek) Het zaagblad met de pezerik of een ander smeermiddel insmeren. [N 50, 39a] II-12
de zaag ontspannen ontspannen: ǫntspanǝ (Diepenbeek) Het zaagblad van de spanzaag op lagere spanning brengen door het spantouw met behulp van het spanlatje losser te draaien. [N 53, 32b] II-12