e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Diepenbeek) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekwissen wisjes: weskǝs (Diepenbeek) Taaie twijgjes waarmee de garden aan de panlatten of deklatten van het huis worden vastgebonden. [N F, 6; monogr.] II-9
dekzeil paardsdeken: pi̯ats˱dękǝ (Diepenbeek) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpex (Diepenbeek) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennennaalden dennenspelden: deͅnnəspeͅllen (Diepenbeek) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
dennenwortel penwortel: peͅnwoͅtəl (Diepenbeek) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
derde hooioogst derde schaar: drędǝ šūr (Diepenbeek) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
derdeling derling: dęrleŋ (Diepenbeek) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deugniet astranterik: (a)strāntəreͅk (Diepenbeek), estrānterik (Diepenbeek), äkstrāntəreͅk (Diepenbeek), deugeniet: ook materiaal znd 23,4  dø̄gənit (Diepenbeek), ondeugd: oͅnduegd (Diepenbeek), oͅndøͅxt (Diepenbeek), stouterik: stōterik (Diepenbeek) deugniet [ZND 01 (1922)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] III-1-4
deuk in een hoed nuts: ĕn neͅts (Diepenbeek), nəts (Diepenbeek), vouw: va (Diepenbeek) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3