25022 |
donker worden, duisteren |
duisteren:
duistərən (Q071p Diepenbeek)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
dunkel (Q071p Diepenbeek),
dunkəl (Q071p Diepenbeek),
duister:
duistər (Q071p Diepenbeek)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale koe:
vǭl [koe] (Q071p Diepenbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
23794 |
donkere metten |
donkere metten:
doenkel metten (Q071p Diepenbeek)
|
De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24138 |
dons, nestveren |
duivelshaar:
dyvəlshōər (Q071p Diepenbeek),
duivelshaartjes:
dyvəlshørkəs (Q071p Diepenbeek),
stoppels:
naast de vraag? doorgaans zijn dit de eerste opkomende veertjes, niet de haren.
stoppels (Q071p Diepenbeek)
|
dons [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
de hoek om:
znd 23, 022b;
dən hok om (Q071p Diepenbeek),
de pijp aan ma(a)rten gegeven:
znd 23, 022b;
də péép ən matən gəgievən (Q071p Diepenbeek),
is bij zerkje in de kost:
znd 23, 022b;
es bä zerrəkən änə kòs (Q071p Diepenbeek),
kapot:
znd 23, 022b;
kapot (Q071p Diepenbeek),
op jan aan:
znd 23, 022b; = Jan Smolders = herberg bij kerkhof
op jan a͂n (Q071p Diepenbeek)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doet (Q071p Diepenbeek),
dŏĕt (Q071p Diepenbeek)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dŏĕt (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doet (Q071p Diepenbeek),
dŏĕd (Q071p Diepenbeek)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
zerk:
znd 33, 38;
zerk (Q071p Diepenbeek)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|