17852 |
vooroverduikelen |
tuimelen:
tømele (L431p Dieteren)
|
tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
schjolk (L431p Dieteren),
sjŏlk (L431p Dieteren)
|
Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || voorschoot [SGV (1914)]
III-1-3
|
23333 |
voorteken |
voorteken:
ps. deels omgespeld volgens Frings.
vø͂ͅr}teike (L431p Dieteren)
|
voorteeken [SGV (1914)]
III-3-3
|
34015 |
vooruit |
voort:
fǫrt (L431p Dieteren),
vooruit:
vørut (L431p Dieteren)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
19712 |
vork |
fourchette:
verschèt (L431p Dieteren)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur (L431p Dieteren),
vreus:
vrus (L431p Dieteren)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18279 |
vouw |
vouw:
vauwj (L431p Dieteren),
vauwje (L431p Dieteren)
|
vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vauwje (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21397 |
vragen |
vragen:
vroage (L431p Dieteren)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
eine vrêmde minsch (L431p Dieteren)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|