20294 |
vriend |
vriend:
eine troewe vrundj (L431p Dieteren),
vrundj (L431p Dieteren)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
het vriest:
⁄t vrus (L431p Dieteren)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakke (L431p Dieteren),
vriezen:
vreze (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren,
L431p Dieteren)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] || vriezen [SGV (1914)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
tant, de -:
de tant (L431p Dieteren),
vroedvrouw:
tegenwoordig
vroedvrouw (L431p Dieteren),
wijsvrouw:
wiesvrouw (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren,
L431p Dieteren),
wīēsvrouw (L431p Dieteren)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
ps. moet het niet du zijn i.p.v. tË? (zie laatste zin van deze reeks op vragenlijst).
wets tū, wae die vrouw woor (L431p Dieteren)
|
wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vɛzǝ (L431p Dieteren)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
girmling:
girleŋ (L431p Dieteren)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L431p Dieteren),
ooi:
ōi̯ (L431p Dieteren),
ǭi̯ (L431p Dieteren),
ou:
ou̯ (L431p Dieteren)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zōx (L431p Dieteren)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zie (L431p Dieteren)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|