19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L431p Dieteren)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ø̜̄vǝr[den] (L431p Dieteren)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L431p Dieteren)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
23339 |
zonde |
zonde:
zunj (L431p Dieteren)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunj (L431p Dieteren)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L431p Dieteren)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
jung (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
zoon:
zoon (L431p Dieteren)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (L431p Dieteren)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren,
L431p Dieteren),
zöster (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren,
L431p Dieteren),
(Op de ö vab hör, hoort nog een lengtestreep te staan).
zøͅstər (L431p Dieteren),
neen
zöster (L431p Dieteren)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|