25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
⁄t hil euver (L431p Dieteren)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schoteldoek:
šøtəlduk (L431p Dieteren)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
25126 |
druilerig en koud weer |
miezerig (weer):
miezerig (L431p Dieteren),
nat (weer):
eine nate zomer (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
naat (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren,
L431p Dieteren)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druipen:
druipen (L431p Dieteren),
hij is kletsnat:
hê is klatsnaat (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren),
hê wōēr klatsnat (L431p Dieteren, ...
L431p Dieteren)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
droevetros (L431p Dieteren)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
29953 |
dubbele pik |
bikkel:
beqǝl (L431p Dieteren)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doef (L431p Dieteren)
|
Duif [SGV (1914)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L431p Dieteren)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
21312 |
duits |
pruisisch:
Prusjes (L431p Dieteren)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenslag:
duvǝslāx (L431p Dieteren),
spijkerd:
spiekert (L431p Dieteren)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|