e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

Gevonden: 1751
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karnemelk botermelk: botǝrmɛlk (Dieteren), bøtǝrmɛlk (Dieteren) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnen botter stoten: [botter] stu̯atǝ (Dieteren), stoten: stu̯ātǝ (Dieteren) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnstaf steel: stēl (Dieteren), stoter: stuu̯ǝtǝr (Dieteren), stø̄tǝr (Dieteren), štuǝtǝr (Dieteren) Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I] I-11
karnvat botterstand: [botter]štanj (Dieteren), stand: stanj (Dieteren), štanj (Dieteren) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper karp: kerp (Dieteren) karper [SGV (1914)] III-4-2
karrenspoor karrenspoor: karǝspǭr (Dieteren), veldweg: vɛljtjwē̜x (Dieteren) Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.] I-8
kast kast: kast (Dieteren) kast [SGV (1914)] III-2-1
kastplank schap: šāp (Dieteren) plank in een kast [DC 16 (1948)] III-2-1
kat kat: kat (Dieteren) kat [SGV (1914)] III-2-1
katholiek katholiek (<fr.): katholiek (Dieteren) katholiek [SGV (1914)] III-3-3