e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

Gevonden: 1751
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostganger kostganger: kostgenger (Dieteren) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dumpig (Dieteren), duister (weer): duuster waer (Dieteren), mistig (weer): mistig (Dieteren), stil (weer): stil (Dieteren) donker [~ weer] [SGV (1914)] || mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: Nb. langgerekt!  bies (Dieteren), koude wind: eine kauwe windj (Dieteren) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous: algemeen hoos: Die hoas is gans rech, doa zeen gein minderinge in ’t bein (Dieteren), haos (Dieteren), hoas (Dieteren), ’t bein van die hoas is te kort (Dieteren) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Dieteren) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraakbeen knapschenkel: knapschjinkel (Dieteren), knoers/knors: knoors (Dieteren) kraakbeen [SGV (1914)] III-1-1
kraamverzorgster wijsvrouw: wiesvrouw (Dieteren), zuster: zuster (Dieteren) kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)] III-2-2
kraan van de metalen gierton kraan: krān (Dieteren), sproeier: šprui̯ǝr (Dieteren) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kraanvogel kroenekraan: kroenekraan (Dieteren) kraanvogel [SGV (1914)] III-4-1
krabben kratsen: kratse (Dieteren) krabben [SGV (1914)] III-1-2