e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

Gevonden: 2332

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: de moos dien dat neet aantrèkken (Dilsen) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
<naam> <naam>: naamfiest veeren (Dilsen, ... ) Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] III-3-2
[kazavek?] kazavek: Bloesje.  kazevek (Dilsen) Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)] III-1-3
aaks aaks: āks (Dilsen) Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.] II-12
aam, maat van 150 l. aam: ⁄n oam (Dilsen, ... ) aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)] III-4-4
aanaarden aanaarden: ānārǝ (Dilsen  [(vroeger)]  ), ophogen: ǫphȳǝgǝ (Dilsen), ǫpyǝgǝ (Dilsen), ǫpȳǝgǝ (Dilsen) Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21] I-5
aanaardhak hak: hak (Dilsen) Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58] I-5
aaneenschroeven vastschroeven: vasšruvǝ (Dilsen) Twee stukken hout aan elkaar schroeven. [N 53, 153b] II-12
aangeven, verklikken bletsen: bletchen (Dilsen) klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)] III-3-1
aankloppen aankloppen: aankloppen (Dilsen) Het met een hamer bewerken van de onderstukken om een stevig geheel te krijgen. [N 60, 129a] II-10