19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
de moos dien dat neet aantrèkken (L421p Dilsen)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamfiest veeren (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavek:
Bloesje.
kazevek (L421p Dilsen)
|
Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
āks (L421p Dilsen)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
⁄n oam (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
33187 |
aanaarden |
aanaarden:
ānārǝ (L421p Dilsen
[(vroeger)]
),
ophogen:
ǫphȳǝgǝ (L421p Dilsen),
ǫpyǝgǝ (L421p Dilsen),
ǫpȳǝgǝ (L421p Dilsen)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33189 |
aanaardhak |
hak:
hak (L421p Dilsen)
|
Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58]
I-5
|
31963 |
aaneenschroeven |
vastschroeven:
vasšruvǝ (L421p Dilsen)
|
Twee stukken hout aan elkaar schroeven. [N 53, 153b]
II-12
|
21470 |
aangeven, verklikken |
bletsen:
bletchen (L421p Dilsen)
|
klikken; Welk woord gebruikt u in uw dialect voor het doorvertellen aan vader, moeder of onderwijzer van iets, waarvoor een ander kind straf kan krijgen? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
31039 |
aankloppen |
aankloppen:
aankloppen (L421p Dilsen)
|
Het met een hamer bewerken van de onderstukken om een stevig geheel te krijgen. [N 60, 129a]
II-10
|