e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

Gevonden: 2332
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kropgat kropgat: krǫp˲gāt (Dilsen) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruiden, specerijen kruiden: krüüie (Dilsen) Hoe noemt u: een kruid dat bij andere groenten gedaan wordt om de smaak te verbeteren (specerijplant, toekruid) [N 71 (1975)] III-2-3
kruis kruis: krȳ.s (Dilsen) Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-9
kruisbeitel kruisbeitel: kruisbeitel (Dilsen) Beitel zonder handvat waarvan de beide uiteinden naar de tegenovergestelde kant haaks omgebogen zijn. De twee sneden vormen daarbij ten opzichte van elkaar een kruis. De kruisbeitel wordt gebruikt om met behulp van een hamer op moeilijk bereikbare plaatsen uitsparingen te hakken. Zie ook afb. 68. [N 53, 44] II-12
kruisbes kroenzel: kroenchel (Dilsen) Hoe noemt u de kruisbes in het algemeen (uitspraak) kries, kroess\\l, knoess\\l, knoerz\\l, kröjdoore, stekbes, stekbeer [N 72 (1975)] I-7
kruisen kruisen: krøsǝn (Dilsen) De spijlen op verschillende hoogtes kruisvormig in de korf steken. Het aanbrengen van spijlen in de bisschopskorf en zwanehals kan men alleen door middel van kruisspijlen. In andere gevallen brengt men ze aan om de korfdoek bol te spannen. [N 63, 7b] II-6
kruishout kruishout: kruishout (Dilsen) Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.] II-12
kruishoutbeen steel: steel (Dilsen) Het houten balkje dat met behulp van een klemspie verschuifbaar is bevestigd in het blok van het kruishout. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is een metalen kraspennetje bevestigd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191b] II-12
kruishoutpin kraspen: kraspen (Dilsen) Het verticaal staande kraspennetje in het uiteinde van het kruishoutbeen waarmee de lijn in het hout wordt afgeschreven. Zie ook afb. 101. [N 53, 191e] II-12
kruiskopschroevendraaier stertournevis: stɛrturnǝves (Dilsen) Schroevendraaier waarvan het blad een kruisvormig uiteinde heeft; hij wordt gebruikt om schroeven met een kruisvormige insnijding in de kop vast of los te draaien. Dit type schroeven wordt in Venray (L 210) en omgeving kruiskopschroef (kryskǫpsxrūf) of kruiskop (kryskǫp) genoemd. Zie ook afb. 91. [N 53, 135; monogr.] II-12