21341 |
leurder |
leurder:
leurder (L421p Dilsen)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
leuren:
leuren (L421p Dilsen)
|
leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
34418 |
leverbotziekte, distomatose |
leverbot:
leverbot (L421p Dilsen)
|
Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b]
I-12
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
līəvərpá’tē (L421p Dilsen)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
līə.vərwost (L421p Dilsen)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (L421p Dilsen)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
le.stjə (L421p Dilsen),
dim.
lēṭə (L421p Dilsen)
|
liedje [RND] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
17647 |
lies |
lies:
lēs (L421p Dilsen)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherepaardje:
levehereperdje (L421p Dilsen)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)]
III-4-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L421p Dilsen)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|