e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leurder leurder: leurder (Dilsen) leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1
leuren leuren: leuren (Dilsen) leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)] III-3-1
leverbotziekte, distomatose leverbot: leverbot (Dilsen) Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b] I-12
leverpastei leverpat: līəvərpá’tē (Dilsen) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3
leverworst leverworst: līə.vərwost (Dilsen) leverworst [Goossens 1b (1960)] III-2-3
licht, steenlicht licht: lext (Dilsen) De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld] II-3
lied, liedje liedje: le.stjə (Dilsen), dim.  lēṭə (Dilsen) liedje [RND] || Liedje. [ZND m] III-3-2
lies lies: lēs (Dilsen) Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12
lieveheersbeestje lieveherepaardje: levehereperdje (Dilsen) lieveheersbeestje [DC 49 (1974)] III-4-2
ligger ligger: leqǝr (Dilsen) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3