33557 |
molsla |
ganstong:
gaustoenge (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u: de sla die verkregen wordt van de gewone in t wild groeiende paardenbloem door deze af te sluiten van zonlicht (ook verbeterde soorten) (molsla) komt vaak spontaan voor in molshopen [N 71 (1975)]
I-7
|
17758 |
mond |
mond:
munt (L421p Dilsen)
|
mond [RND]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
muilziekte:
mulzēktǝ (L421p Dilsen)
|
Ziekte waarbij de mond en de klauwen van de varkens zijn aangetast; de dieren weigeren alle voedsel. Het is een besmettelijke ziekte. [N 76, 53; A 48a, 21; monogr.]
I-12
|
22681 |
mondstuk |
mondstuk:
moentstək (L421p Dilsen)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
⁄n moendvol aafbièten (L421p Dilsen)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
19357 |
mopperen (tegensputteren) |
knorren:
knorren (L421p Dilsen)
|
preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L421p Dilsen),
moͅt (L421p Dilsen)
|
mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
28525 |
motzwerm |
motzwerm:
motzwɛrm (L421p Dilsen)
|
Volk dat zijn bijenwoning verlaat, omdat het door de wasmot is aangetast. [N 63, 37d]
II-6
|