33991 |
paardedeken onder het zadel |
onderzadel:
oŋǝrzāl (L421p Dilsen)
|
Deken die onder het zadel wordt gelegd om de rug van het paard te beschermen. Uit een aantal opgaven blijkt dat daarvoor ook andere materialen zoals kussens, vilt of (plastic) zakken gebruikt worden. Vergelijk ook lemma Onderzadel. [JG 1a, 1b]
I-10
|
24414 |
paardenhorzel |
paardswoest:
pēͅrswuə.st (L421p Dilsen)
|
insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
33382 |
paarderuif |
ruif:
riǝf (L421p Dilsen),
ryf (L421p Dilsen)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|
29636 |
paardetuig |
getuig:
gǝtȳx (L421p Dilsen),
paardsgetuig:
pē̜rs˲gǝtȳ.x (L421p Dilsen)
|
De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.]
I-10
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
tuis:
tǫu̯s (L421p Dilsen)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33037 |
pad aanmaaien |
(gang, baan) maken:
mākǝ (L421p Dilsen)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddestoel:
padəsto.l (L421p Dilsen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestool (L421p Dilsen)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24489 |
palmboompje |
palm:
paum (L421p Dilsen),
-
paume (L421p Dilsen),
palmenstruik:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
paumenstruək (L421p Dilsen)
|
palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)] || palmboompje [ZND 15 (1930)] || palmboompje (buxus) [ZND m]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (L421p Dilsen
[(niet gebruikelijk)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
20700 |
pannenkoek |
fruitkoek:
fruitkoek
frøͅi̯tkok (L421p Dilsen),
koek:
kook (L421p Dilsen),
pannenkoek:
gewoon
panəkok (L421p Dilsen)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|