33478 |
rode aalbes |
rode wiemerten:
rooi wiemerten (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u: de rode aalbes (rode bes, zeebeer) (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rōi̯ krōǝt (L421p Dilsen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
krotensla:
krooitesla (L421p Dilsen)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
raodmoos (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen),
rood moes (L421p Dilsen),
rūət mōs (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): rode kool (kent u speciale culturen zoals b.v. in Z. Limburg? Welke?) [N 71 (1975)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)]
I-7, III-2-3
|
24562 |
rododendron |
rododendron:
rododendron (L421p Dilsen)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
21733 |
roede |
roede:
rōj (L421p Dilsen)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
31066 |
roefelkei |
liksteen:
lekstęjn (L421p Dilsen)
|
Een gladde kei of kiezelsteen waarmee men met kracht het zwartsel in het leer wrijft. [N 60, 133a]
II-10
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvlø̜xt (L421p Dilsen)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōpə (L421p Dilsen)
|
roepen [ZND m]
III-3-1
|
28568 |
roer |
roer:
ro.r (L421p Dilsen)
|
Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204]
II-6
|