e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spijkerjas jeansjasje: jeans jeske (Dilsen), jeansjekker: jeans jekker (Dilsen) Spijkerjasje. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)] III-1-3
spijkerpak jeanskostuum: jeans kestum (Dilsen) Spijkerpak. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)] III-1-3
spijkertrekker nagelijzer: nagelijzer (Dilsen) De algemene benaming voor verschillende soorten metalen werktuigen met klauwvormige bek waarmee spijkers e.d. kunnen worden uitgetrokken. Zie ook afb. 96. De benamingen koevoet e.d., breekijzer en sloopijzer duiden een ijzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang aan, die van onderen eindigt in een schuinstaande, gespleten klauw. Het werktuig wordt onder meer gebruikt bij sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie ook het lemma ɛkoevoet, hefboomɛ in Wld II.11, pag. 8.' [N 53, 140-141; monogr.] II-12
spin spin: spɛŋ (Dilsen) spin [RND] III-4-2
spinnen spinnen: speͅnə (Dilsen), spęnǝ (Dilsen) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)] II-7, III-2-1
spinnenweb spinnengeweef: spenəgəwi.f (Dilsen) spinnenweb [RND] III-4-2
spint spint: spent (Dilsen) De zachte en lichte houtlaag tussen de schors en de eigenlijke houtlaag. [N 50, 79c; N 75, 83c; monogr.] II-12
spirituslamp spirituslamp: spirǝtǝslamp (Dilsen) De op spiritus brandende lamp waarboven men de polijstinstrumenten verwarmt. [N 60, 140a] II-10
spit verschot: versjoeet (Dilsen) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] III-1-2
spits, kop van de mijt kop: kǫp (Dilsen) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4