18203 |
spijkerjas |
jeansjasje:
jeans jeske (L421p Dilsen),
jeansjekker:
jeans jekker (L421p Dilsen)
|
Spijkerjasje. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18204 |
spijkerpak |
jeanskostuum:
jeans kestum (L421p Dilsen)
|
Spijkerpak. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
30860 |
spijkertrekker |
nagelijzer:
nagelijzer (L421p Dilsen)
|
De algemene benaming voor verschillende soorten metalen werktuigen met klauwvormige bek waarmee spijkers e.d. kunnen worden uitgetrokken. Zie ook afb. 96. De benamingen koevoet e.d., breekijzer en sloopijzer duiden een ijzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang aan, die van onderen eindigt in een schuinstaande, gespleten klauw. Het werktuig wordt onder meer gebruikt bij sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie ook het lemma ɛkoevoet, hefboomɛ in Wld II.11, pag. 8.' [N 53, 140-141; monogr.]
II-12
|
24379 |
spin |
spin:
spɛŋ (L421p Dilsen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
speͅnə (L421p Dilsen),
spęnǝ (L421p Dilsen)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spenəgəwi.f (L421p Dilsen)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
31695 |
spint |
spint:
spent (L421p Dilsen)
|
De zachte en lichte houtlaag tussen de schors en de eigenlijke houtlaag. [N 50, 79c; N 75, 83c; monogr.]
II-12
|
31081 |
spirituslamp |
spirituslamp:
spirǝtǝslamp (L421p Dilsen)
|
De op spiritus brandende lamp waarboven men de polijstinstrumenten verwarmt. [N 60, 140a]
II-10
|
18088 |
spit |
verschot:
versjoeet (L421p Dilsen)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
33096 |
spits, kop van de mijt |
kop:
kǫp (L421p Dilsen)
|
Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|