24255 |
tochtig |
rits:
rēts (L421p Dilsen),
tochtig:
tø̜xtex (L421p Dilsen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33592 |
toekruid, algemeen |
kruid:
krüüie (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u: een kruid dat bij andere groenten gedaan wordt om de smaak te verbeteren (specerijplant, toekruid) [N 71 (1975)]
I-7
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
tomatte (L421p Dilsen),
təmatə (L421p Dilsen)
|
Hoe noemt u: tomaat (lycopersicum esculentum)- fam. solaneae [N 71 (1975)] || tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17620 |
tong |
tong:
tǫŋ (L421p Dilsen),
z`n toeng is aangelaaien (L421p Dilsen)
|
De leren lap in rijgschoenen die de wreef bedekt. [N 60, 24] || Zijn tong is aangeladen [ZND 32 (1939)]
II-10, III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tong (L421p Dilsen)
|
De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31692 |
top van de boom |
top:
tup (L421p Dilsen)
|
Vgl. ook afb. 1c. Zie voor de woordtypen doude en doudehout uit respectievelijk Sittard (Q 20), Klimmen (Q 111), Meeswijk (L 424) en Schinnen (Q 32) ook het RhWb I, kol. 1388, s.v. Dolde, ø̄Baumwipfelø̄, en voor het woordtype sop uit Meeuwen (L 364) wnt XIV, kol. 2529, s.v. ɛsop IIIɛ, ø̄topø̄.' [N 50, 7c; N 75, 86b; monogr.]
II-12
|
28565 |
tot roven aanzetten |
prikkelen:
prekǝlǝn (L421p Dilsen)
|
Het door de imker uitgelokte roven. Soms weten imkers hun bijen bewust tot roven te brengen om daardoor zwermen van anderen te bemachtigen. In feite is dit diefstal. De informant uit L 333 zegt dat wel wordt beweerd dat dit aanzetten tot roof gedaan wordt, maar hij vindt het zelf nonsens. Een middel tot prikkelen zou volgens informanten alcohol, oude honing, suikerwater of kunstvoer kunnen zijn. [N 63, 67d; N 63, 67e]
II-6
|
23159 |
touwtjespringen |
touwtjespringen:
/
töke sprengen (L421p Dilsen)
|
koordje springe [SND (2006)]
III-3-2
|
31084 |
tranen |
insmeren:
insmeren (L421p Dilsen)
|
De schoen met traan overstrijken om het leer mals te maken. [N 60, 144]
II-10
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
ogen:
ǫu̯.gǝ (L421p Dilsen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|