31998 |
werkbankbodem |
bodem:
būjǝm (L421p Dilsen)
|
Het vlak tussen de poten van het onderstel van de werkbank. Het wordt gebruikt om er gereedschap of hout op te leggen. [N 53, 208g]
II-12
|
31999 |
werkbanklade |
schuif:
šȳf (L421p Dilsen)
|
De lade die soms onder het werkblad is aangebracht en onder meer voor het opbergen van (klein) gereedschap wordt gebruikt. [N 53, 208d]
II-12
|
31997 |
werkbankonderstel |
voetstuk:
voetstuk (L421p Dilsen)
|
Het dragende, op de vloer staande deel van werkbank waarop het werkbankblad rust. Zie ook afb. 113. [N 53, 208e]
II-12
|
28401 |
werkbij |
bouw[bij]:
bu[bij] (L421p Dilsen),
broed[bij]:
bro.t˱[bij] (L421p Dilsen),
haal[bij]:
ha.l[bij] (L421p Dilsen),
voer[bij]:
vo.r[bij] (L421p Dilsen)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
28484 |
werkbijenbroed |
werkstersbroed:
werkstǝrsbro.t (L421p Dilsen)
|
Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a]
II-6
|
18115 |
werkblaar |
waterblaar:
waterbloar (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (L421p Dilsen)
|
werken [RND]
III-3-1
|
18574 |
werkkleren |
werkkleren:
werrikkleijer (L421p Dilsen)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
30880 |
werkstoel |
pikkel:
pekǝl (L421p Dilsen)
|
De stoel zonder rugleuning, meestal met drie poten, of het krukje waarop de schoenmaker aan de werktafel zit te werken. [N 60, 193d; N 60, 193a; N 60, 193e]
II-10
|
31984 |
werktekening |
constructietekening:
constructietekening (L421p Dilsen)
|
Tekening van een werkstuk of de onderdelen daarvan op schaal of op ware grootte. In het laatste geval spreekt men meestal van een uitslag. Zie ook het lemma ɛuitslagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de wagenmaker.' [N 53, 205b]
II-12
|