31696 |
een boom omhakken |
kappen:
kapǝ (L421p Dilsen)
|
Een boom met behulp van een bijl omhakken. Zie ook het volgende lemma. [N 50, 10a; N 75, 113a; monogr.]
II-12
|
31698 |
een boom omzagen |
omzegen:
omzē̜gǝ (L421p Dilsen)
|
Een boom omzagen met behulp van een trek- of boomzaag. Zie ook dat lemma. [N 75, 115a]
II-12
|
30892 |
een borstel aanzetten |
borstel aanzetten:
borstel aanzetten (L421p Dilsen)
|
Het aan de pekdraad bevestigen van een varkensborstel. Men splijt daarbij het varkenshaar gedeeltelijk en draait de twee spliteindjes kruislings om het spitse uiteinde van de pekdraad en zet de borsteleindjes vast in een gaatje in de pekdraad. [N 60, 198b]
II-10
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (L421p Dilsen),
ęi̯. (L421p Dilsen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
31848 |
een groef schaven |
ploegen:
plōgǝ (L421p Dilsen)
|
In het algemeen met behulp van een ploegschaaf groeven aan planken schaven. Zie ook het lemma ɛploegenɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 95; monogr.]
II-12
|
31022 |
een groef snijden |
groef snijden:
grōf sniǝn (L421p Dilsen)
|
Een groef in het loopvlak van de zool maken. [N 60, 106c]
II-10
|
28628 |
een koningin opzetten |
een koning opzetten:
ǝn ko.neŋ opzɛtǝn (L421p Dilsen)
|
Een moerloos volk een koningin geven. [N 63, 100c; monogr.]
II-6
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslūǝ.n (L421p Dilsen)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17875 |
een pak slaag geven |
tussenhebben:
is goot tusschen gatj (L421p Dilsen)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten aftrekken:
zich loaten aaftrèkken (L421p Dilsen),
zich laten trekken:
zeX latən trɛkkən (L421p Dilsen)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|