31025 |
aflappen |
aflappen:
āflapǝn (L421p Dilsen)
|
Het aan elkaar naaien van de rand of tussenzool en de loopzool. "Op de zool wordt nu een groef gesneden, waarna het "aflappen" een aanvang kan nemen. Met een els wordt een gaatje gemaakt in den rand en in de groef van de zool, de draad wordt erdoor gehaald en dit herhaald, totdat de geheele zool aan den rand, die aan het boventuig vastzit, is vastgenaaid." (Directie, pag. 301). Zie afb. 47. [N 60, 109]
II-10
|
20437 |
afleggen van een dode |
op het schoof leggen:
znd 32, 20;
op ’t choaf legke (L421p Dilsen)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
a.flɛxǝr (L421p Dilsen)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118]
II-6
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aaflooren (L421p Dilsen)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
31061 |
afmaken |
afmaken:
āfmākǝn (L421p Dilsen)
|
Het afwerken van de schoen; de laatste handelingen voor het uitleesten; het in model brengen en gladmaken van de kanten en de zool; het uitpoetsen, in het zwart zetten, met was inbranden en ophalen van de schoen. [N 60, 131a]
II-10
|
31123 |
afrekenen bij het afleveren |
afrekenen:
āfrɛkǝnǝn (L421p Dilsen)
|
Het op de winkel afleveren van het schoenwerk en het in ontvangst nemen van het loon. [N 60, 222a]
II-10
|
19872 |
afrikaantje |
stinkertje:
-
stinkerkes (L421p Dilsen)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
34245 |
afromen |
afromen:
ā.frø̜u̯mǝ (L421p Dilsen)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
31970 |
afschrijflat |
maatlat:
mǭtlat (L421p Dilsen),
rei:
ręj (L421p Dilsen),
ręjf (L421p Dilsen)
|
Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.]
II-12
|
31969 |
afschrijfpunt |
kratspunt:
kratspønt (L421p Dilsen)
|
Stalen stift met punt, soms met houten handvat, die wordt gebruikt om op het hout bewerkingslijnen af te schrijven. Zie ook afb. 98. [N 53, 183a]
II-12
|