e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

Gevonden: 2332
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kempische kast kempische: kempische (Dilsen) Soort bijenkast. De Kempische bijenkast is een kast met bovenbehandeling. Ze bestaat uit een bodemplank die licht helt om het afvloeien van de vochtigheid te vergemakkelijken, en een toeslaande vliegplank aan de voorzijde van de bodem. Uit het midden van de bodem heeft men een kleine opening, de bodemverluchting, gezaagd voor de luchtverversing. Verder heeft de kast broedkamers met in elk twaalf ramen, twee of meer hoogsels of honingzolders waarin ook twaalf ramen hangen die echter kleiner zijn dan in de broedkamers. De kast heeft een plat dak met zink bekleed en van twee luchtgaten voorzien. Aan deze luchtgaten worden soms bijenuitlaten aangebracht waardoor de bijen, die gevangen blijven onder het dak, kunnen ontsnappen. Een koninginnerooster of moederplaat scheidt de broedkamer van de honingzolder af. Twee afsluitingsplanken laten de imker toe de broedkamer naar willekeur te vergroten of te verkleinen (Lhoest, pag. 83). Deze kast is in de Kempen zeer verspreid. [N 63, 9] II-6
kerel kerel: kɛ.rəl (Dilsen), roewə keͅrəl (Dilsen), roəwə keərəl (Dilsen) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || kerel [RND] III-3-1
kermis kermis: kɛrəməs (Dilsen), mörgen is et kermes (Dilsen) kermis [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)] III-3-2
kerstmis kerstmis: kesmɛs (Dilsen), kiesməs (Dilsen), kīəsməs (Dilsen) Kerstmis. [ZND 42 (1943)], [ZND m] III-3-3
ketser ketser: die hard loopt  kɛtsər (Dilsen) kent uw dialect een zelfstandig naamwoord ketser, kasjer, wat betekent het ? [ZND 41 (1943)] III-3-1
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Dilsen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keukenrek rek: reͅk (Dilsen) de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] III-2-1
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: šētǝ (Dilsen) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kikker kwakkerd: kwakərt (Dilsen) kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril kwakkerdengeut: kwakərtəgo.t (Dilsen) kikkerrit [RND] III-4-2