e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

Gevonden: 2332
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleerkist, kleerkoffer kist: kis (Dilsen) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
klein paard pony, poney: pōnē (Dilsen) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
kleine neus klein neusje: klɛin neskə (Dilsen) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
klemmen spannen: spanǝ (Dilsen) Een werkstuk met behulp van een lijmknecht, bankschroef, bankhaak, etc. vastzetten, bijvoorbeeld bij het lijmen. [N 53, 224a] II-12
klemmen, stroppen van de zaag pitsen: petšǝ (Dilsen) Het moeilijk door het hout gaan of klemmen van de zaag tijdens het zagen. De oorzaak hiervan is dat de zaagtanden onvoldoende gezet zijn en/of te bot zijn. [N 50, 43c; N 53, 28b-c; N 53, 28e; N 75, 118a-b] II-12
klep losse klep: losse klep (Dilsen) De flap met vetergaten welke bij derbybottines en derbymolières los op de schoen ligt en maar aan één kant is vastgenaaid. [N 60, 26] II-10
klep [wld ii.10, p. 25] losse klep: losse klep (Dilsen) Hoe heet de flap met vetergaten, die bij derbybottines en derbymoliäres los op de schoen lag en maar aan één kant was vastgenaaid (klep)? [N 60 (1973)] III-1-3
kletsen saaielen: [of zuielen (saaielen), vgl. zeuteren (zudderen?), rk]  saielen (Dilsen), zeveren: he zèvert (Dilsen) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] onnozele kal vertellen: iə vərtelt onyzələ kal (Dilsen), quatschen (du.): hè kwatsjt (Dilsen), zwakke kal vertellen: iə vərtelt zwakə kal (Dilsen) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klatsool: kladjžo ̝u̯l (Dilsen) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10